Toch ontslagrecht op de participatietop

Het blijft aantobben met de discussie over een herziening van de ontslagregels. Nadat werkgevers en de SER er in december 2006 niet uitkwamen (zie dit artikel) was het lang wachten voordat de nieuwe minister Donner van Sociale Zaken partijen zo ver kon krijgen om aan tafel plaats te nemen voor de participatietop. De ontslagprocedure was opnieuw het struikelpunt. Om meer werkzoekenden aan de slag te helpen zijn soepelere regels onontbeerblijk, zo zeggen de werkgevers. Onzin, vindt de vakbeweging: ontslag gaat over mensen lozen, terwijl participatie gaat over mensen aan het werk helpen. Ook binnen het kabinet zijn de meningen verdeeld. Geen goed uitgangspunt dus voor modernisering, of toch?

Er zijn in principe twee manieren om personeel te ontslaan. De eerste manier, via de kantonrechter, is snel maar ook duur. De kantonrechter kent meestal een ontslagvergoeding toe die, afhankelijk van leeftijd en het aantal dienstjaren, kan oplopen tot meer dan een jaarsalaris. De tweede manier, namelijk via een ontbindingsaanvraag bij het CWI, is goedkoper maar ook langduriger. Vele vinden deze dubbele route onnodig ingewikkeld. Bovendien vinden werkgevers de kantonrechtersformule veel te duur.

In een moeizaam bereikt compromis tussen CDA, PvdA en ChristenUnie is het kabinet tot de slotsom gekomen dat de zogeheten kantonrechterprocedure moet verdwijnen. De hoogte van de ontslagvergoeding zou voortaan bij wet geregeld moeten worden en niet meer bedragen dan bijvoorbeeld € 90.000. Werkgevers die hun personeel scholing hebben aangeboden kunnen in het plan de opleidingskosten in mindering brengen op de ontslagvergoeding (zie ook dit artikel). Voor de PvdA is wijziging van het ontslagrecht een gevoelig punt, omdat men in de verkiezingscampagne heeft beloofd dit punt ongemoeid te laten. En hoe Wouter Bos ook roept dat het hier om modernisering en verbetering gaat, het is evident dat een maximering van de ontslagvergoeding voor veel oudere werknemers (de achterban van de vakbonden!) een regelrechte verslechtering betekent.

Het is maar zeer de vraag of de participatietop een stap voorwaarts zal zijn in de voortslepende discussie over het ontslagrecht. Zoals voorzitter van het VNO-NCW Bernard Wientjes op BNR Nieuwsradio verkondigde: als sociale partners er niet uitkomen, moet uiteindelijk de regering de knoop doorhakken.

Kom met uw praktijkervaringen op het terrein van managen en organiseren

Deel uw kennis, schrijf 3 columns of artikelen en ontvang een gratis pro-abonnement (twv €200)

Word een pro!

SCHRIJF MEE >>

els
Om een bedrijf te redden is het beter in te grijpen in de fase voor het faillissement. Die wordt belemmerd door het ontslagrecht en gebrek aan toezicht. Een koppeling hiertussen is dus van belang voor de aanstaande Participatietop, want de huidige faillissementsprocedure maakt behoud van onderneming nauwelijks mogelijk. Het percentage ondernemingen dat behouden blijft met een doorstart is hoogstens 6,3%, en niet 63-66%, zoals werd aangenomen, aldus Karin Luttikhuis aan in onderzoek waarop ze promoveert in Tilburg.


Luttikhuis bekeek de faillissementsdossiers van alle 4.167 beëindigde faillissementen van bedrijven in 2004. Bij de weinige bedrijven die een doorstart maken, behoudt meer dan de helft van de werknemers hun baan (55,4%). Er is dus nauwelijks sprake van misbruik van faillissementsrecht met het oog op omzeiling van het arbeidsrecht. Integendeel, het arbeidsrecht kan juist faillissementen veroorzaken. Het belemmert de reorganisatie in de fase vóór het faillissement, ontdekte Luttikhuis.

In deze fase, de informele reorganisatie, wordt een bedrijf de facto gereorganiseerd onder leiding van de huisbank. De werknemers en werkgevers staan zwak tegenover de bank en de belangen van de bank kunnen botsen met die van andere schuldeisers, alsook met het belang van de onderneming en werkgelegenheid. Bovendien ontbreekt in deze fase ieder toezicht.

Volgens de onderzoekster is behoud van werkgelegenheid en onderneming dan ook beter te bereiken in de informele reorganisatie. Ze stelt voor een ander ontslagrecht te laten gelden en een zogenaamde stille rechter-commissaris de belangen te laten behartigen van de schuldenaar, andere schuldeisers dan de huisbank, de Belastingdienst en werknemers. Een rechter zou een besluit moeten kunnen nemen om ontslag toe te staan om de resterende werkgelegenheid en de onderneming te redden.

Om zo te kunnen ingrijpen zou onderscheid gemaakt moeten worden tussen ontslagrecht en toezicht bij bedrijven in financiële moeilijkheden en bij gezonde bedrijven. Arbeidsrecht dat rekening houdt met de gewijzigde belangenafweging bij bedrijven in financiële moeilijkheden kan ervoor zorgen dat bedrijven beter saneren en geen gebruik hoeven maken van de faillissementsprocedure. Dat leidt tot meer behoud van onderneming en werkgelegenheid. Deze zomer verschijnt een wetsontwerp van de staatscommissie Insolventierecht onder leiding van prof. mr. S.C.J.J. Kortmann. Luttikhuis werpt daar een kritische blik op: er is geen winst te behalen door veranderingen aan te brengen in de faillissementsprocedure, maar juist in de fase daarvoor.

www.corporate-recovery.org